Moeilijke woorden

Gebruiken we een moeilijk woord? Of weet u niet wat het betekent?
Zoek het op in onze lijst. Of vraag het ons!

We gebruiken soms moeilijke woorden. Mensen in de zorg hebben geleerd om Latijnse woorden te gebruiken. Zo kunnen dokters en therapeuten over de hele wereld met elkaar praten. Ze weten dan precies wat er bedoeld wordt.

Sommige woorden zijn ook in de Nederlandse taal terecht gekomen. Maar toch weet niet iedereen wat ze betekenen.

Daarom leggen we die woorden meestal uit op de website. Dan staat er in de volgende zin uitgelegd wat er bedoeld wordt. Of de uitleg staat tussen haakjes.

Hier zetten we die woorden nog eens neer, met de uitleg erachter. We hebben ze op volgorde van het alfabet gezet. Zoek dus de eerste letter van het moeilijke woord op.

A

Acuut: direct, plotseling
ADHD: een stoornis die ervoor zorgt dat aandacht moeilijk vastgehouden wordt en dat u erg actief bent
Anus: poepgat
Apotheek: hier worden alle medicijnen gemaakt en verkocht
Articulatie: netjes en precies de mond vormen om geluiden te vormen

B

Bacterie: hele kleine beestjes, niet te zien met het oog. Sommige maken ziek.

C

Chemotherapie: medicijnen voor kanker
Chronisch: langdurig
CIZ: Centrum Indicatiestelling Zorg. Bepaalt of u recht heeft op zorg
Cochleair implantaat: een hoortoestel dat in het hoofd wordt gemaakt
Cognitief: het vermogen om te leren
Complicatie: er komt nog iets bij, het wordt lastiger
CVA: Cerebro Vasculair Accident, een ongeluk in de bloedvaten van de hersenen. Of: beroerte

D

Diabetes: suikerziekte. Het stofje dat u nodig hebt om suiker te verwerken, wordt niet of niet goed aangemaakt.
Diagnose: het vaststellen van de klacht
Dementie: hersenen kunnen informatie niet meer goed verwerken, vaak bij ouderen
Depressie: een aandoening van de geest, waardoor u steeds erg somber bent en het niet ziet zitten
Dossier: gegevens over u, een map met informatie

E

Echografie: onderzoek met licht
Eigen bijdrage: het bedrag dat u zelf betaalt voor de zorg die u krijgt. Boven dat bedrag vergoedt de verzekering de zorg, als u bent verzekerd.

F

Foetus: ongeboren baby
Fysiek: lichamelijk

G

Genetisch: erfelijk

H

I

Implantaat: een kunstwortel in de kaak, iets dat in het lichaam wordt geplaatst ter vervanging
Incubatietijd: de tijd tussen de besmetting en het moment dat u ziet of voelt dat u iets heeft
Indicatie: Bewijs dat u recht heeft op zorg of ondersteuning

K

L

Laboratorium: plek waar onderzoek gedaan wordt, bijvoorbeeld bloed of weefsel

M

Mammografie: borstonderzoek
Medicatie: alle medicijnen die u moet nemen
Medicijn: drankje, pil, poeder of prik met een stofje erin dat u beter moet maken of dat helpt tegen pijn
Menopauze: de laatste ongesteldheid en de tijd daaromheen. Noemen we ook: de overgang
Menstruatie: de maandelijkse bloeding. Noemen we ook: ongesteld zijn
Motoriek: de mogelijkheid tot bewegen, beweging

N

Nasaal: door of met de neus
Neurologisch: gaat over de zenuwen, over het zenuwstelsel

O

Oncoloog: arts die kanker behandelt
Ontlasting: poep
Orthese: een hulpmiddel dat het lichaam in de goede stand zet (een beugel bijvoorbeeld)
Oraal: met de mond, door de mond

P

Penis: piemel, mannelijk geslachtsorgaan
Postnataal: in de periode na de geboorte van uw kindje
Prenataal: de periode voor de geboorte van uw kindje
Prognose: voorspelling, hoe het zal verlopen
Prothese: een deel van het lichaam dat vervangen wordt (bijvoorbeeld: kunstgebit – mondprothese)
Psychisch: geestelijk
Psychotherapeut: iemand die u helpt met het omgaan met uw geestelijke gezondheid, bijvoorbeeld bij veel spanning of somberheid
Psychiater: dokter die gespecialiseerd is in ziekten van de geest
Punctie: met een naald wordt er geprikt. Dan wordt er iets ingespoten (medicijn) of iets uitgehaald voor onderzoek.

Q

Quarantaine: in afzondering, apart van de rest

R

Rectaal: in de anus, in het poepgat
Revalidatie: opnieuw leren bewegen, de periode van herstellen
Röntgen: onderzoek met straling

S

Schisis: de bovenlip, het verhemelte of de kaak van de baby zijn niet goed gesloten
Stethoscoop: instrument van de arts waarmee hij of zij naar uw longen, hartslag en buik luistert
Symptoom: ziekteverschijnsel. Wat u merkt van het ziek zijn of het hebben van pijn.

T

Therapie: de behandelingen die helpen om u beter te maken of om te helpen bij uw ziekte of aandoening
Therapeut: iemand die u behandelt voor uw ziekte of aandoening
Trauma: 1. een breuk van een bot 2. iets wat u meegemaakt heeft en diepe indruk heeft gemaakt
Triage: vragen stellen om te bepalen wat er eerst moet en wie het moet doen
Trombose: het bloed stolt of klontert waardoor het bloedvat verstopt raakt

U

Urine: plas

V

Vagina: yoni, vrouwelijk geslachtsorgaan
Virus: ziekteverwekker. Zorgt voor ontstekingen als het in het lichaam komt.

W

X

Y

Z